Deze website maakt gebruik van verschillende soorten cookies. U kunt hier meer over lezen in onze Cookieverklaring. U kunt uw cookievoorkeuren aangeven via de knop "Instellingen aanpassen".

Job Koelewijn

Solotentoonstelling

27 mei – 26 juni 1995
Vleeshal (Kaart)

Curator: Lex ter Braak

Job Koelewijn, 1995. Installatiefoto. Foto: Leo van Kampen | Job KoelewijnJob Koelewijn

In 1992, bij het verlaten van de Rietveldacademie, liet Job Koelewijn (1962) nadrukkelijk van zich horen. Zijn afstudeerproject werd uitvoerig beschreven op de achterpagina van het NRC-Handelsblad – een prachtige foto completeerde het beeld. Spakenburgse vrouwen in klederdracht maakten het bij de academie behorende Rietveldpaviljoen schoon. Het geometrische patroon van de Spakenburgse klederdracht werd weerspiegeld in het constructivistische ritme van de Rietveldruiten. De zuiverheid van Rietveld vond tegelijk zijn weerslag in de oeroude handeling van reiniging en zuivering.
Schoonmaken om fris te zijn, om klaar te zijn voor het nieuwe is een steeds terugkerend element in het werk van Job Koelewijn. Een tijd heeft hij aan “visueel vasten” gedaan: met een blinddoek om zijn hoofd gebonden zat hij uren achtereen in zijn atelier. Alle beelden die zich opdrongen of die in zijn hoofd zaten, bande hij uit om leeg en ontvankelijk te kunnen zijn.

De ernst die in zijn werk besloten zit, wordt gerelativeerd in speelse en humorvolle kanten. Zo is er een foto van hem van jonge schoolkinderen, in Spakenburg, die in een lange rij vanaf het schoolplein de wereld inzwermen. Op hun hoofd hebben zij een gevouwen, papieren hoedje. Die hoedjes zijn door Job Koelewijn gemaakt uit bestaand werk van 1987-1992: aantekeningen, gedichten en verhaaltjes. Het werk van de kunstenaar wordt door de kinderen de wereld in gedragen, jong, argeloos en vol vertrouwen in de toekomst. De zichtbare vrolijkheid en opgeruimdheid van de huppelende kinderen werkt aanstekelijk, het is de verlangde en reëel geworden vitaliteit van het leven en de kunst.

De foto die als basis diende voor de uitnodigingskaart van de Vleeshal, heeft eenzelfde spanning van ernst en humor, van realiteit en symboliek. De spaghetti lijkt tot stikkens toe agressief in de mond gedreven, als een gebod om te eten en te leven (veroordeeld tot de onmogelijke volheid van de borst van het leven). Of wordt hier een proces van omzetting getoond: de rauwe werkelijkheid omgezet tot de kracht van de kunst – zoals Marsman eens zei dat de graan des levens omgestookt wordt tot de jenever van de poëzie. En de behulpzame, reinigende bezem binnen handbereik.

Vanuit het perspectief van de omzetting lijkt De Vleeshal nu wel een graanveld geworden te zijn. In geometrische patronen van telkens een vierkante meter liggen eindeloze hoeveelheden staafjes spaghetti op een nieuwe ondergrond (de zwart-wit tegelvloer van de Vleeshal is geheel aan het oog onttrokken); de glans, kleur en het volume van de spaghetti maken het geheel tot zowel een picturaal als sculpturaal vloerbeeld. De bewegingen van de bezoekers laten hun sporen in het veld achter: de spaghetti schuift in en over elkaar, nieuwe patronen vormen zich: het is een constante beweging – die zich ook hardhandig laat horen, want het gaan door de spaghetti breekt de staafjes in steeds kleinere delen. Op het eind van de hal bevindt zich een afbeelding van de opgaande zon.

Speels en religieus: het schuiven door de spaghetti als door de bladeren van een herfstbos, het breken om tot leven te komen (b.v. ook Johannes: de graankorrel moet eerst sterven wil zij tot vrucht komen), het genot van de schilderachtige kleur, het onheilspellende geluid van het vertrappen en het plezier van de beweging.

Net als de andere werken van Job Koelewijn doet dit in contradicties een heftig beroep op alle zintuigen en het voorstellingsvermogen van de bezoeker.

Het werk voor de Vleeshal is de eerste solo-presentatie van Job Koelewijn. Daarvoor nam hij deel aan verschillende groepsexposities (o.a. Galerie Fons Welters 1994, Festival a/d Werf 1994 en 1995, ‘shift’ 1995, AMONG OTHERS…ONDER ANDEREN – Biënnale Venetië 1995).